In zijn motivering stelt de Hoge Raad
in overweging 3.4 van zijn arrest: “De tekst van de wet wijst erop dat de geneesheer-directeur aan de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke in alle gevallen een uitdrukkelijke beslissing ten grondslag moet leggen. Dat art. 8:16 lid 1 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur de verantwoordelijkheid kan toewijzen aan een andere zorgverantwoordelijke, brengt tot uitdrukking dat art. 8:16 Wvggz aan de geneesheer-directeur een bevoegdheid toekent waarvan hij in voorkomend geval gebruik kan maken. Daarmee is niet tot uitdrukking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg ook kan overgaan zonder zo’n toewijzing van de geneesheer-directeur”.
In overweging 3.5 licht de Hoge Raad toe: “Dat bij toewijzing van de verantwoordelijkheid van de zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke de geneesheer-directeur in alle gevallen een daarop gerichte beslissing moet nemen, strookt ook met de parlementaire toelichting op art. 8:16 Wvggz.”
In overweging 3.6 geeft de Hoge Raad aan: “Met de Wvggz is beoogd de rechtspositie van de betrokkene te versterken. De zorgverantwoordelijke heeft in de Wvggz een eigen positie, met eigen plichten, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die hij zelfstandig kan uitoefenen, en die op de rechtspositie en de situatie van betrokkene van grote invloed kunnen zijn. Met het voorgaande strookt niet dat de verantwoordelijkheid voor het verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging aan een andere zorgverantwoordelijke zou kunnen worden toegewezen, zonder dat daaraan een beslissing van de geneesheer-directeur ten grondslag ligt en zonder dat aan de overige vereisten van art 8:16 Wvggz is voldaan. Voorkomen moet worden dat de betrokkene en andere bij zijn positie nauw betrokken personen, niet van zodanige beslissing op de hoogte raken en niet van het hun toegekende klachtrecht gebruik kunnen maken.”