Ga naar inhoud

ECLI:NL:HR:2021:158

Datum

29 januari 2021

Titel

Zorgmachtiging. Art. 6:4 Wvggz. Rechtbank heeft in zorgmachtiging een vorm van verplichte zorg opgenomen (‘insluiten’), waar de officier van justitie niet om had verzocht. Klachten over de toelaatbaarheid hiervan, mede in het licht van art. 23 Rv.

Essentie van de uitspraak

Uit de bepalingen van de Wvggz volgt niet dat de rechter in de zorgmachtiging andere vormen van verplichte zorg mag opnemen dan de officier van justitie heeft verzocht. Op grond van art. 23 Rv geldt derhalve dat het de rechter niet vrijstaat om in de zorgmachtiging een vorm van verplichte zorg op te nemen die niet door de officier van justitie is verzocht. Er is geen grond om op de komende wetswijziging vooruit te lopen.

Relevantie voor de keten

De uitspraak benadrukt het belang van het goed informeren van de officier van justitie ten behoeve van het opstellen van het verzoekschrift. Mocht dit niet duidelijk uit de inhoudelijke stukken (met name de bevindingen GD) blijken, dan bestaat er dus een kans dat het verzoekschrift met bijlagen geen compleet beeld geeft, dit blijkt dan ter zitting.

 

Consequentie hiervan is dat een zorgmachtiging niet alle verplichte zorg elementen bevat die noodzakelijk zijn en dat daardoor meer procedures op grond van artikel 8:12 Wvggz moeten worden gevoerd etc. Dit belast alle ketenpartners dan weer extra.

Aanvullende informatie

De uitspraak wordt mooi uitgelegd in dit cassatieblog.